- it
- informatie technologie (algemene naam voor gecomputeriseerde informatieverwerking en communicatie van gegevens)IT (Information Technology)it1〈zelfstandig naamwoord〉1 (Italiaanse) vermout————————it2[ it] 〈voornaamwoord〉1 het2 〈als onpersoonlijk onderwerp〉het3 〈als voorlopig onderwerp〉het4 〈als ‘leeg’ voorwerp; vaak idiomatisch; bij onovergankelijk werkwoord voornamelijk emfatisch〉5 〈benaming voor〉het 〈in de context bekende referent〉 ⇒ hét, het neusje van de zalm; het probleem; 〈bij kinderspelen〉 tikkertje 〈enz.〉♦voorbeelden:1 〈formeel of substandaard〉 his heart it was sick with love • zijn hart dat verging van liefdeI dreamt it • ik heb het gedroomdstudy hard and it will help you • studeer hard en het zal je helpen2 it's getting on • het wordt laatif it hadn't been for him I would have drowned • als hij er niet was geweest was ik verdronkenit says in this book that … • er staat in dit boek dat …it is me • ik ben hetwho is it? • wie is het/daar?3 it is reported that many were shot • volgens de berichten werden er velen neergeschotenit was the Russians who started the cold war • het waren de Russen die de koude oorlog begonnen4 damn it • verdomme nog aan toecut it out • hou ermee opI've got it • ik heb een ideeI've really had it today • ik heb het vandaag zwaar gehadshe let him have it • ze gaf hem ervan langsstop it • hou ophe's in for it • hij zal ervan lustenget away from it all • er eens helemaal uit zijnthey made a day of it • ze gingen een dagje uit5 this dress is really it • deze jurk is het eindethat's it, I've finished • dat was het dan, klaar is Keesthat's it • dat is 't hem nu juistyes, that's it • ja, zo is hetthis is it • nu komt het erop aan; ja, inderdaad
English-Dutch dictionary. 2013.